maandag 28 mei 2012

Ik ben hier nu toch


Omdat ik hier nu toch ben, hier, deze avond, in Cochabamba, in Bolivia, opnieuw, na een maand of twee in Rio de Janeiro gewoond te hebben, en omdat ik morgen toch vertrek naar La Paz, en ik hier, in Cochabamba, binnenkort niets meer te zoeken zal hebben, heb ik het me vannacht veroorloofd om keet te schoppen met een rijke Zwitserse dwaas, die ik vanaf morgen toch niet meer zal zien, hetgeen me allesbehalve droef zal stemmen.

Dit keet schoppen moet je echter niet louter opportunistisch zien. Goed, de term "ik ben hier nu toch" bevat een notie van opportuniteit, maar daar hoeft op zich niets mis mee te zijn.



Zoals in "vermits ik nu toch in Rio de Janeiro ben, waarom de stad niet eens vanaf een wereldwonder gaan bekijken"












of zoals in "vermits ik nu toch op het Plaza Central ben, waarom niet meteen wat foto's schieten met mijn nieuwe camera, nu die nog niet gestolen is".





Maar versta me goed: ik wilde niet per se keet schoppen met een rijke Zwitser in Cochabamba gewoon omdat dat me goed uitkwam (want morgen zou ik toch de plaat poetsen en heibel met een Zwitser in Cochabamba overkwam me nog nooit), het gebeurde gewoon. Of misschien, zoals met de Eerste Wereldoorlog, moest het wel gebeuren. Het ging als volgt.

Maar, en dat besef ik nu, hiervoor moet ik het eerst een beetje over de voorgeschiedenis hebben.

Die speelt zich af in Rio de Janeiro. Uit een vorige blogpost leerden we dat ik daar een heel mooie tijd beleefde met mijn favoriete broer, Joos, een jongeman die me prikkelt tot in de toppen van de tenen en me daarnaast ook af en toe rillingen (van welke aard ook) in de schouders bezorgt.

Voeg daar een stad van hetzelfde kaliber aan toe, met vrienden als Daniel, Martha en Adriana, en je begint al snel op de toppen van je tenen te lopen.




Tenzij er ook nog een heel tofke uit Oostenrijk op bezoek komt, speciaal voor jou. Dan begin je (ik dus) zelfs een beetje te vliegen. Je wordt, je kan niet anders, meegezogen in een rollercoaster van emoties, die misschien niet allemaal zo lichtvoetig en zeemzoet als in Neverland zijn, maar wel mooi en je keihard doen (en ik kan geen ander woord vinden, en Phil Bosmans ligt zoals zo vaak weer op de loer) leven.

Adamo, de enige zanger waarvan mijn moeder geen hoofdpijn krijgt als ik hem in de woonkamer draai, wist het al: " J'ai gagne le grand lot, c'est pas l'enfer, c'est pas le paradis".










Als ik eerlijk ben moet ik toegeven dat mijn opgewekte kant deze strofen meermaals neuriede in Rio, en om een of andere reden (waarvoor we Freud zeker niet gaan mandateren) gebeurde dat bijna altijd als ik in de zee aan het drijven was.






Mooie gevoelens dus. En dan hoefde ik niet eens dicht bij Jezus te zijn. Een parking tijdens een busrit kon al genoeg zijn.

Bon, eens dit Walhalla uitgewerkt blijkt (want er zijn niet genoeg limoenen voorhanden en wie gaat dat allemaal betalen jongen?) komen er knopen op tafel te liggen, die je dan willens nillens wel moet doorhakken, zij het soms met de linkerbilwang dichtgeknepen. Exact om deze reden (het hakken, niet de linkerbilwang) bevond ik me een dikke week geleden terug in een vliegtuig dat wegvloog van Rio, over de rotsen, terug in de richting van Bolivia. Enigszins triest (het Walhalla) maar ook enigszins tevreden (een nieuwe wind en een nieuwe richting en...







there is nothing that the road can not heal)













Na de vlucht, een busrit van 8 uur tot aan de grens van Bolivia en daarna een Death Train van 22 uur, kwam ik aan in Santa Cruz (zowat halfweg Bolivia). Daar was ik samen met Duitse Jehova's getuige van het feit dat Anderlecht in augustus Champions League kwalificatiematchen zal moeten spelen. Daar me dat voldoende leek qua getuigenissen, nam ik daags nadien een 12 urenrit tot in Cochabamba.









Een rit vol bochten en vreemde gilletjes, te pas en te onpas, afkomstig van een tot zwakzinnigheid verwende peuter, met mijn lichaam in herniahouding op een zetel waarvan de kieperhendel (of hoe noem je die dingen) niet werkte, om hier een drietal dagen geleden dus terug aan te komen, een tikkeltje verveeld, in Cochabamba, de stad dus waar ik vanavond keet geschopt heb met een Zwitserse yuppie.







Het tikkeltje verveeld lag helemaal niet aan het feit dat, welja, inderdaad, de trein tegen een slakkengang van 40 km per uur tsjoekte, en om de haverklap stopte in dorpjes waar de appelsienenverkopertjes zich als vliegen op de open ramen van de trein stortten, noch dat in de gamele bus de kieperhendel van mijn zetel niet werkte, of dat die peuter de hele bus te pas en te onpas deed opschrikken met zijn onregelmatige hysterische gilletjes en zijn ouders hierbij niet ingrepen maar hem doodgemoedereerd bleven voederen met zoute nootjes.


Noch lag het aan het feit dat in Bolivia alle WC's een helse pisgeur uitwasemen waarbij je je hele afweersysteem moet activeren om niet te kokhalsen, terwijl je half op de tast (want dat licht werkt uiteraard niet) nog ergens een half vergane servet uit je broekzak tracht te vissen vermits WC-papier in Bolivia een prive aangelegenheid is. En het lag ook niet aan het feit dat je, van zodra je in Zuid-Amerika je vriendelijke en vrolijke Frans "hallo jongens, lekker weertje niet" bovenhaalt, je een hoge kans loopt om goedlachs in het zak gezet te worden, maar anderzijds, als je steeds de cynische Yves "mij gaan ze hier niet liggen hebben hoor" speelt/bent, je uiteraard, steeds, walgend van jezelf, in slaap valt boven je I-pad of aan de toog van de lokale gringokeet waar elke nacht YMCA wordt gespeeld.

En het lag evenmin aan de straathonden, die hier - in tegenstelling tot in Rio- terug de dienst uitmaken, ragebollen vol luizen en dolle ogen, die mijn hart keer op keer sneller doen slaan als ze mijn pad kruisen en me steeds, haastig en half duizelig, naar een preventieve steen doen grijpen.

Nee, die dingen zijn het niet. Als je wil dat het allemaal rein en zacht verloopt, niet hier. Dat besefte de 50-jarige Amerikaanse zilveren wolvin hier gisterenochtend in La Paz maar al te goed, toen ze in een groteske scene de sleutel van haar hotelkamer op de receptietoog neersmeet en vol verontwaardiging haar stem verhief: “er is hier geen warm water!”.




Als ze het niet zo pathetisch gebracht had, had ik haar misschien het geheim ontboezemt: je moet eerst helemaal opendraaien, en dan bijna terug dicht, millimeterwerk.

Maar ze bracht het dus te pathetisch.









Het heeft juist een enorme charme, die chaos, die klinkt-het-niet-laat-dan-maar-botsen- houding, die verrimpelde Indigena-bomma 2 stoelen voor je die plots - ze was de laatste van wie je het verwachtte- "vamooos" keelt, als de bus wat te lang aan het wachten is op extra passagiers en extra inkomsten, en haar wereldbeeld vindt dat het nu wel welletjes geweest is en dat die rotbus nu echt 'ns moet gaan vertrekken.






Nee, wat me verveelde was het volgende: ik besefte dat er natuurlijk 1 ding is dat de road niet helen kan, en dat wordt alleen maar duidelijker na een paar maand niet onderweg te zijn. Van hot naar her gedreven op onstuitbare bussen, voortdurend zoekend naar en hopend op nieuw onderdak, steeds balancerend op de clif tussen inherente eenzaamheid (sic) en grenzenloze verbondenheid. En steeds belandend op plekken waar je zo weer weg bent, ongeacht of ze er nu klaterende watervallen, knalgele pagagaaien of spotgoedkope fotocamera's hebben. Rondhosssen dus, waarbij je hoopt op een mooie pennestreek op de foto van de dag, die je 's avonds bij in je album kan proppen.


Hier heb je dat ding, verwoord uiteraard, een woord waarop ik wat heb liggen kauwen, hier in La Paz, waarvan ik niet helemaal tevreden ben, maar dat de lading volgens mij het best dekt: een nest.













Daarnaast, hoe hard je ook je best doet (de stijf dansende expats in kostuum deze ochtend in La Paz, tijdens een exotische moederdagparade vol bruine snoeten, maakten dat pijnlijk duidelijk), hoe hard je het ook probeert te verdringen (de witte meisjes in poncho's, de Hollanders op blote voeten, de eeuwig reizende Fransoos die op Coca-bladeren en van macrame-armbandjes leeft): je bent anders, je bent van ergens anders en je hoort hier eigenlijk niet te zijn.





En in de verte hoort de buitenlander in Latijns-Amerika de haan voor de eerste maal kraaien.

Maar, en dat is het maffe, haast op hetzelfde moment dat het verlangen naar een plek waar je niet zo gek anders hoeft te zijn, komt opzetten en dat je hunkert naar een plek waar je wat kan blijven, als op de lege plekken in het gedicht van Rutger Kopland, op datzelfde moment stroomt er ook een andere rivier je gevoel en je gedachten binnen, een frisse bries, die rustig opmerkt: ik ben hier nu toch.










Dus waarom ook niet een beetje dankbaar proberen te zijn. Want ook al is het bijlange mijn bad niet, het feit is wel dat deze jongen hier, zich in deze heel andere cultuur zoniet even mag onderdompelen, dan zeker een aangenaam pootje mag wegbaden.

Dus ook: Bedankt Bolivia. Bedankt voor de gastvrijheid, de dansende parades voor Moederdag, de muziek van panfluiten, de nieuwsgierige schoolmeisjes die met een blanke Europeaan op de foto willen, al die dingen die wij in Europa niet hebben.



Verder spijt het me te zien dat het hier zo moeilijk gaat op vlak van geld. Het spijt me (en dit wordt tricky) zelfs een beetje dat de fototoestellen van Sony hier zo keigoedkoop zijn. Het spijt me dat bijna iedereen vanuit Europa naar Bolivia kan komen, maar bijna niemand van Bolivia naar Europa. Het spijt me dat een ober hier bijna niets verdient. Het spijt me dan ook enorm dat rijke Zwitsers, die door allerhande bankgeheimen poen pakken dat het niet mooi meer is, hier als koningen kunnen leven en toch een beetje blase komen doen in je restaurants. Dat ze, ook al hebben ze een kop om stront mee te sorteren, zonder enig respect meesmuilen over de Latina's. Dat ze rondlopen met een air alsof de evenaar door hun reet loopt en in de handen klappen om jullie obers te wenken en dat laatste ook dolkomisch en "echt goed gevonden" vinden. Dat ze het vanuit hun kapitalistische toren met de hersenpot gesteriliseerd tegen enige vorm van moraliteit, normaal vinden om geen fooi, niks dus, te geven aan jullie obers na een copieuze maaltijd voor geen geld in Bolivia en een verontwaardigde melkmuil opzetten als ze een naieve kloot uit Belgie treffen die dat wel doet.


Tsjonge, zo therapeutisch schrijven kan toch soms deugd doen.
















En omdat ik er gisteren in de bus vanuit Cochabamba naar La Paz toch over reed, heb ik het uitzicht op de Altiplano met biq getekend, ondertussen een praatje slaand met mijn buurman, Joel, een toffe knul van 9. Een pienter baasje, hij begon me plots, zomaar uit het niets, raadseltjes voor te schotelen: "ik heb vier poten en je kan op me zitten", waarbij het antwoord uiteraard niet "paard" of "ezel" was maar gewoon "stoel".













En omdat ik hier nu toch ben, in La Paz, onderweg naar mijn werk in Peru, waar ik over een week ofzo opnieuw de handen uit de mouwen wil steken, heb ik er vandaag wat rondgelopen en ben ik omhooggeklommen tot in El Alto (het hogere deel van La Paz). Van daaruit kan je de Cordillera zien, met vooral Illimani, een majestueus hoge berg van 6439 meter vol hopelijk eeuwige sneeuw die, onder een blauwe hemel en een stralende zon, hoog oprijst boven de stad. Met een pillul tegen de hoogtehoofdpijn achter de kiezen (die thans, uitgeteld liggend op mijn bed, uitgewerkt blijkt, nvdr) ging ik van trap tot trap, van hond tot hond, van beantwoorde "buenos dias" tot onbeantwoorde "buenos dias", en bij elke tree werd La Paz een beetje fantastischer.


En omdat ik dan toch in El Alto was en de lokale dronkaard me bij het uitkijkpunt al meteen iets te grootmoedig "mi amigo", de hand schudde met een jovialiteit van het verdachte soort en daarna onzin begon te bazelen waarbij ik het woord "money" meende op te maken, en ik van scenarios als deze plekken in mijn nek krijg, kon ik niet bijster lang van het uitzicht over La Paz genieten, was er andermaal geen sprake van een Zen-ervaring, maar pakte ik mijn biezen.








En botste daarbij op een bus die naar een plek met een meer ging, wat verderop, en ik dacht na een korte aarzeling: wel, ja, ik ben hier nu toch.