zondag 26 augustus 2012

Guatemala


Guatemala. Een zwoel, groen land, dampend en zuchtend onder haar warme regens en haar eeuwige vulkanen. Een naam als een tropische bloemensoort. “Wat een mooie Guatemala’s heb je daar in je voortuin staan”. Vlecht ze in je haar en maak je borst nat, we zijn niet meer in de dorre hoogtes van Peru. 

En zo veel dingen die er al zo lang de foute kant op lopen, dat iemand indertijd uiteindelijk maar besloot om de Marimba op straat te zetten, er een wijsje op te tokkelen, en de buren, het hele dorp en tenslotte het hele land uit te nodigen om het met z’n allen op een potvertieren te zetten en er verder maar wat feestelijk met de pet naar te gooien. Wat moet je anders? 


Althans zo lijkt het toch voor mij en mijn poetische geest, die hier een week of 2 geleden voor de 4de keer terug aanschipperden en die meteen bij aankomst al in de mot hadden dat het hier andermaal geen gezondheidswandeling ging worden. Wat ik met dit laatste evenwel precies bedoel, mag Joost weten, maar ik denk dat het hierom gaat: Guatemala is complex en gespleten, tevens mijn oogappel en eerste Latino-ervaring en raakt me om al deze redenen tot in de botten. Ik ging hier nog even binnenwippen voor ik vanuit Mexico terugvoer naar Europese oorden. 
Leek me een prima idee. 

“Gwaddemoala”, zo spraken de iets te drukke Amerikaanse meiden in de bus die me van Guatemala-City (geen Neckermann bestemming) naar Antigua (een Neckermann bestemming, zij het enkel op het eerste zicht) voerde, het uit, hetgeen me tesamen met andere tenenkrullende commentaren (“you can climb here like volcano’s and stuff”, “there’s like a kind of free salsa class on Monday at 7-ish”) me meteen de haren ten berge deden rijzen en me deden beseffen dat mijn snaren dringend minder gevoelig moest worden voor dit soort grieten. Mijn moegetergerde hoofd (nachtvlucht uit Lima) had daar evenwel geen onmiddellijke oren naar en het was dan ook licht knarsetandend dat ik me probeerde te focussen op de nieuwe landschappen, de nieuwe geuren, de nieuwe bussen en de nieuwe zon en de nieuwe bries. Van het nieuwe land. Van de eeuwige zomer. Guatemala. 

Zoals verwacht was het vrij geschift om Antigua weer binnen te rijden, een klein jaar later. De stad waar zo niet alles, dan toch heel veel begon, al klinkt dit pathetischer dan ik het hebben wil. Het centrum voelde aan als een leeggelopen fuifzaal, ’s nachts om 4 uur of zo, waar nog een 3-tal gasten tegen wil en dank "Baker Street" van Gerry Rafferty meezingen. Intens doch verlaten, en ik was een van hen.


Maar goed, dat was allemaal best. Zeker omdat ik al meteen terug onderdak vond onder de kloeke vleugels van dona Ruth, een prachtig omaatje van laat ons zeggen 75 jaar (nog niet exact naar durven vragen) dat haar huis al zo’n 30 jaar openzet voor studenten en vrijwilligers vanuit alle windstreken en dit met verve doet. Op een wijze waarbij je je meteen terug thuis voelt. Ze onderwierp me bij het eerste avondmaal meteen al aan een uitvoerig onderzoek, wat ik allemaal bezocht had (“goh dona...”), waarom ik geen poncho voor haar had meegebracht (“wel euh dona...”), of zich in Medellin inderdaad de mooiste meisjes bevonden (“euh mja... ”), waarom ik terug ging naar Europa (“euh...voornamelijk de liefde”) en of ik ging trouwen (“sja”) en dat voelde allemaal heel gezellig aan.

Dona Ruth. Met een soms Victoriaanse ernst door haar woonst schrijdend, en zolang haar koffie op tijd geserveerd wordt, haar zaakjes op het droge hebbend. Op andere momenten gibberend als een tienermeisje aan tafel samen met haar nichtje. Een vleugje tristesse waardoor haar levensvreugde alleen maar feller oplicht. Mocht ik een opa zijn, ik zou het wel weten. 

Een aantal dagen geleden vroeg ze me vlak voor ik de deur uit ging waarom ik mijn hoed niet opzette, want die “ging me echt goed af”. Even wist ik niet waar kijken, een seconde later moest ik me inhouden om haar geen pakkerd te verkopen, maar de Victoriaanse barrieres stonden nog steeds rondom ons, dus ik liet deze kelk –wijselijk- schieten. 

Ik denk dat ze haar echtgenoot enorm mist.

Een warm en blij weerzien “Hola knapperds” was het ook met de speciale klas van Transitions, een 12 tal geniale jongeren en kinderen met speciale capaciteiten. 



Zoals me bijvoorbeeld onmiddellijk in de armen van een kollosaal lichaam te sluiten (Julissa, die ik grappend steevast mijn novia noem, wat nog steeds op heimelijk geproest en samenzwerig gefezel van de anderen onthaald wordt, doch dat deert de liefde niet) die me vraagt of we terug Pollo Loco gaan spelen (“de getikte kip”, die kinderen –vooral volslanke- achtervolgt en opeet, de klauwen hierbij breed uitgeslagen en zich voortbewegend als de Velociraptor uit Jurassic Park, hierbij vervaarlijk loenzend uit beide oogkassen maar soms ook eenzaam is en vriendjes nodig heeft... 











...sja zo gaat dat, met getikte kippen). 

Of veelbetekenende signalen en knipogen maken als het thema “meisjes en liefjes” wordt aangehaald daar het spreken hen niet zo goed afgaat (Osiel). 











Of Rony, die de laatste maanden te fel opgeschoten is om hem nog op de schouders te kunnen zwieren, maar nog altijd even graag voetbalt, ookal zal zijn motoriek een internationale voetbalcarriere in de weg staan en die me onlangs in de bus toefluisterde dat hij in de namiddag Betsaida (zijn novia) ging bezoeken maar dat ik dat vooral heel stil moest houden, anders zat hij in de penarie. 





Samuel, de vriendelijkste beer van Guatemala is, als hij niet spijbelt, ook nog altijd van de partij en als leerkracht Edson of ik het even niet in de smiezen hebben, zit hij nog steeds zijn liefje Zolia te bepotelen. Dit laatste is vaak schattig, heimelijke liefkozingen in groep van een schuchter koppeltje, wat kan een mens daarop tegen hebben, maar het hoeft hopelijk enkel in mijn bezorgde geest onrust te baren (...) als de tortelduifjes onopgemerkt de toiletten opzoeken. 

Lourdes de Schattigste is godzijdank eindelijk naar het reguliere schoolcircuit vertrokken, en ook al had ik graag nog eens als klimboom voor haar gediend, ik kon alleen maar blij zijn dat ik haar niet meer zou zien.






Er zijn 2 schitterende kereltjes voor in de plaats gekomen. Twee broers: Marcos en Juan. Marcos is jonger dan Juan en is eigenlijk ongeschikt voor de klas (ik probeer zinloze, foute termen als “normaal” of “zonder mentale handicap” bewust te vermijden) maar omdat broerlief weigert te functioneren (spreken, kleuren, tekenen, kortom mee-doen met de klas) zonder het gezelschap van Marcos, is –ie er voor de gezelligheid een jaartje bijgekomen, wat Juan zichtbaar meer ontspannen maakt. Zelfs zo ontspannen dat hij zijn broertje (dat dus enkel in de klas zit voor zijn welzijn) regelmatig treitert en wel dusdanig dat Marcos dan de armen stijf naast zich slaat, een pruillip trekt, en met betraande ogen als een brokje dynamiet wegbeent. Ontroerd door niet alleen dit beeld maar ook het idee van een gepest beschermengeltje, ga ik er dan altijd achteraan, probeer het kleine mannetje even te troosten, hetgeen maar half zo veel effect heeft als hem terstond op de schouders te zwieren en paardje-in-gallop te spelen, iets dat meteen plezier en pretkreetjes genereert en het verleden, dat ellendige verleden, meteen weer van de tafel veegt. 



Terwijl ik dit allemaal opschrijf, bevind ik me al sinds zo’n dag of drie aan Lago Attitlan, ofwel het Mooiste Meer ter Wereld, omgeven door vulkanen en rustieke dorpjes. 



Zoals San Marcos, waar ik nu ben en aan een tafeltje zit, terwijl een nieuwsgierig jongentje over mijn schouder meekijkt en me zo nu en dan vragen stelt (Belgica). Rond het meer is er voor ieder wat wils. Wil je fuiven en snuiven en/of ben je een groep Israel’s, moet je naar San Pedro, voor authentiek Guatemala moet je naar Jaibalito, voor koopwaar naar Panajachel, voor een cultureel bezoek aan de kwade Mayagodheid Toliman naar San Lucas, en als je op zoek bent naar spirituele bezieling en rust moet je in San Marcos wezen. 











Nu, wat mij betrof, ik werd eerder door het rust- dan door het spirituele aspect van San Marcos  aangetrokken, al kon een snuifje bezieling nooit kwaad voor mijn rusteloze geest. En zoals de joggende goegemeente in Rio, langs Copacabana, een stimulerend effect had op mijn loopgedrag, hadden de holistische therapeutische centra waarmee je hier in San Marcos platgeslagen wordt ook een stimulerend effect op mijn Zoektocht naar Zielerust. Geef ons een probleem en we masseren of hypnotiseren het weg. 

Al moest het nu ook weer niet zo gek worden om in Lotushouding onder de energiegeleidende pyramide constructies hier wat verderop in een sjamanentuin te gaan postvatten. Wat zouden de echte oorspronkelijke Guatemalteekse bewoners van San Marcos, Indigena’s in kleurrijke kleren met een vruchtenmand op hun hoofd van dit hele New Age festival denken? Dat vraag ik me af de laatste dagen onnoemelijk vaak af.



Maar, getuige de mediterende neo-hippie die ik vanochtends peddelend vanuit mijn kayak plotsklaps ontwaarde op een rots naast het water tussen het lover en waardoor ik me een hoedje verschoot, in postmoderne tijden als deze is het wel zo: wie wil er nu niet het Nirvana bereiken? Die plek waar alles in harmonie is, je shakra in balans met het universum en alle energienbanen wijd open. Ik wilde wel een poging ondernemen. Zou zeker geen kwaad kunnen, alles wat meditatief opnemen, zeker nu het einde van mijn tocht in zicht komt.







Zo gezegd, zo gepoept. 

















Waardoor ik de laatste 2 dagen al meermaals de stilte opzocht (eerlijkgezegd was dit ook een noodzakelijk gevolg van een volslagen gebrek aan vrienden) en trachtte de rivier van emoties en gedachten gewoon te laten stromen (“wat komt, dat komt” weet je wel ) onderwijl een kabbelend beekje voor de geest halend en me met wisselend succes inbeeldend dat ik dat was (dat kabbelende beekje dan). 


Als je goed kijkt, zie je hiernaast mijn Shakra

Ofschoon ik hierbij steevast mijlenver verwijderd bleef van een staat van Zen en mijn resultaten, mocht ik ze in een power point presenteren, waarschijnlijk een lachsalvo onder de die-hard meditatieve neo-hippies hier wat verderop zouden genereren, deed het me al bij al deugd om het gebruikelijke geroesemoes rondom mijn neurotransmitters af en toe wat gedempt te weten, waardoor gezang van vogels of geklater van water iets helderder doorschenen. Tenminste, op de momenten dat ik me niet raftend op de rivier bevond. Want het probleem met loslaten is dat je ook het loslaten moet kunnen loslaten. Hetgeen je dan weer moet loslaten. Ik heb dit euvelig ballonnetje hier bij de lokale boedha’s nog niet opgelaten maar snap je waar ik heen wil?

Waar ik zeker nog heen wou, was San Juan de Comalapa,...

...het dorp waar Jenniferke, mijn petekindje woont. 


Omdat het in het leven niet alleen een kwestie is van willen, maar ook van doen, stapte ik dan ook vorig weekend in de chickenbus naar het groezelige Chimaltenango om daar (zonder schotwonden) over te stappen op een bus naar Comalapa, 40 minuten rechtstaand gepropt tussen grijnzende inboorlingen.






Het was een mooi weekend en iedereen was blij. Jennifer vond haar cadeaus uit Peru cool dus dat scheelde een slok op de borrel.









Nadat ik haar het Boliviaanse dobbelspel uitgelegd had, zou het welgeteld 1 partijtje duren vooraleer ze me versloeg en gedurende het weekend zou ze dat nog 3 x overdoen. 









Elias, haar broer, verkeerde voornamelijk bij zijn novia in een ander dorp, wat wil je ook, hij is een 18-jarige skater die wel andere katten te geselen had dan een potje te komen luisteren naar de Belgische peter van zijn zusje. Gouden baas, die Elias.










Alsof de duivel ermee gemoeid was, vond net dat weekend ook de celebratie van het Religieuze Radiostation Luminosa plaats, de radio waar Jorge (de vader van Jenny) als DJ de luisteraars en eenzame harten van Comalapa dagelijks zalvend toespreekt, religieuze plaatjes draait, de groetjes doet en de bijbel proclameert.





Het was mooi om de trots van vader Jorge te aanschouwen en als enige wittekop deel te mogen uitmaken van een Indigeens bont gezelschap dat de hele hap -die de ceremonie was- gedurende zo'n 4tal uur wel gretig lustte. 









Zelfs kleine kindertjes bleven tot mijn verwondering heel de tijd keurig op hun stoel zitten en luisterden redelijk geboeid...














...terwijl ik ondertussen terugdacht aan de slinkse manieren waarop mijn broer en ik indertijd het wekelijks verplichtte uurtje mis trachtten door te komen.








Ik moest, sisigewijs, regelmatig een pauze nemen en even de benen strekken, ook omdat de gastpredikers heel vaak heel luid schreeuwden en ik niet kon geloven dat de Evangelistische God me hoofdpijn wou bezorgen. Uiteraard voelde ik me op deze momenten wat schuldig ten aanzien van Jorge, dus achteraf bezwoer ik hem dat ik de muziek heel mooi vond. 










Ondertussen, vanuit een nachtelijk hostelkamertje in Panajachel, hoor ik buiten de regen neervallen (het bliksemt niet meer) en ga ik het reflecteren over Guatemala, over mijn ervaringen, over mezelf en het reizen, en de zin en onzin van dit alles, vanavond inruilen voor de film The Good, The Bad and The Ugly. Met Clint Eastwood.


vrijdag 10 augustus 2012

High and low and inbetween


Ik bevind me thans in Huaraz, zowat 8 uur noordwaarts van Lima, en daar zijn goede redenen voor.


Als je eens echt iets depressiefs wil meemaken, probeer het volgende eens. Eerst werk je een maand of 2 in een zinnig project, vol ideeen, creativiteit, zonnige dagen, dromen en opgewekte kinderen.


















Een plek waar kinderen en families, soms in tegenstelling tot jezelf, er wonderwel in slagen om de ellende die hun om de oren slaat niet te diep in de ogen te kijken, maar moedwillig aanvaarden en er, met horten en stoten, blutsen en builen, toch rondom heen weten te manoevreren,

...ja soms zelfs rondom heen weten te dansen.



Waardoor hun glimlach er soms - dat merk je op, want je kent hen al wat beter- bijna uitgeperst wordt, maar toch oprecht is en meteen veel meer licht en warmte uitzendt dan 1000 schitterende zonnen samen


(al kan ik dat laatste niet met 100 procent zekerheid stellen, daar ik zowat halverwege het boek er de brui aan gaf, want het frustreerde me dat ik niet alles begreep in het Engels).



Bon, dan, omdat het tijd is, vertrek je naar Lima, en begin je weer meer in de ik-persoon te leven.

Lima in augustus kan ik iedereen die zijn gevoelsleven reeds ontdekt heeft, afraden.
Een enorme mastodont, een bulderend mega-organisme vol beton en allomtegenwoordige grijsheid, met in die zone waar ik als buitenlander wel kan rondlopen zonder te flirten met een op mijn voorhoofd gerichte blaffer (Miraflores), heel veel non-plaatsen. Het gaat hierbij voornamelijk om straten vol imperialistische multinationals (Kolonialisme Revisited, maar daar wil ik u nu niet mee lastigvallen) die met hun enorme neonlichten de zon, die in Lima in augustus nimmer door het grijze wolkenpak doordringt (en het ook niet eens meer lijkt te willen proberen) noodgedwongen trachten te imiteren, een ander soort zon, maar hierbij een volslagen mismaakte, misselijkmakende indruk oproepen, een aanslag op mijn maag en, welja waarom ook niet, op mijn Gehele Menselijke Integriteit.

Al snel in de mot hebbend dat, zoniet de Gehele Mensheid, dan toch minstens ik er hier niet vrolijker van zou worden, boekte ik een nachtbus naar Huaraz, waar zich - van horen zeggen- de hoogste bergen van Latijns Amerika bevonden. Mijn poetische kant zag het al voor zich: hun eeuwige sneeuw, verguld door het zonlicht onder een blauwe lucht, rustgevende piramides waar je zo wat tegen aan kan gaan liggen, serene reuzen die je koelte toewuiven, veraf maar toch dichtbij.

En het mooie was: het was ook exact zo.



Ofschoon mijn budget het niet echt toeliet ("maar dan skip ik de gletsjertour wel, gletsjers kunnen me, als ik even heel eerlijk met mezelf ben, deze dagen, misschien wel gestolen worden") stond, nam ik mijn intrek in een hotel, met groot bed, badkamer en televisie en zal ik morgen, als ik het hier in Huaraz weer voor bekeken hou, met de glimlach Carlos de sympathieke gastheer 15 soles meer betalen voor het uitzicht op de rustgevende, serene,...etc bergen. Bergen die een positieve uitwerking hebben op mijn emotionele gesteldheid en die ongetwijfeld heilzaam zijn, en zalvend voor Lichaam en Geest. Want Antoine de St-Exubery wist het al: als je de baobab-bomen niet dagelijks wat bijsnoeit gaan ze woekeren, wat een probleem kan opleveren als je planeet de grootte heeft van een knikker.

Mijn enige doelstelling voor mijn verblijf hier in Huaraz was de bergen zien.


En die doelstelling was al na een drietal seconden vervuld.

Wat me een triomfantelijk gevoel bezorgde en me ook meteen ontsloeg van de verantwoordelijkheid om, weet ik veel, de dagen hier tot het uiterste te plukken (die Carpe Diem-stress, ken je hem?), om van gletsjers te roetsjen, om me in gehuurde North Face equipage door de lokale gringo-expeditie tot op 6000 meter omhoog te laten takelen, of die "Levensveranderende Wij-Weten-Wat-JIJ-Wilt" Mountainbike trip Onder De Sterren (dragers en barbecue inbegrepen) live life to the fullest te beleven.

Een wandeling in mijn eentje over de Cordillera Negra, met zicht op de Cordillera Blanca was hier zowat mijn enige uitstap. Een uitstap waarbij ik zo maar wat over akkers en velden zwierf, naar beneden, terug richting de stad, en het onderwijl allemaal maar wat aankeek, watervalletjes, vogels landerijtjes, boeren, dolle honden (2 x moeten wegduiken en 1x met stenen moeten smijten)


...en een surrealistische ezel


...en, kauwend op een overeengekomende patat die ik gekocht had van een boer die toch wel een fooi wilde omdat ik zijn landgoed betrad, plots beseffend dat de zon al verdacht laag stond, en de stad er niet dichterbij op kwam en de wijze raad van de passanten " 's nachts kunnen er hier inderdaad wel struikrovers opduiken" niet in de wind slaand, waardoor ik een minibusje indook dat hortend en stotend terug bolderde naar de binnenstad alwaar ik tevree in m'n bedstee rolde.

Waarmee ik niet wil zeggen dat ik het allemaal niet neig ofzo zou vinden, al die hippe attracties, alleen: het hoeft me thans allemaal niet meer zo flitsend.

Misschien komt het omdat ik 2 maanden volkomen on-flitsend geleefd heb. On-flitsend, in die zin dat het niet in schreeuwerige letters of lichtreclame, voorafgegaan door " The Most..." in een uitstalraam toeristen zal lokken.

In de Jardin de Ninos, in Los Nogales, geeft Helping Hands al 5 jaar kosteloos onderwijs voor kindertjes van 3 tot 5 jaar oud, komend uit verpauperde, en vaak gebroken gezinnen. In totaal ging het hierbij om 185 kinderen, waarvan er nu dus nog zo'n vijfenveertig in de 2 klasjes zitten.












Van Mario had ik op een avond wat statistieken gekregen over de schoollopende kinderen van de afgelopen 5 jaar. Hoewel dat er misschien helemaal niet toe doet, kreeg ik kippenvel en voelde ik me een beetje zoals Amelie Poulain, op het moment dat haar hart als een plas water op de grond van het station neerslaat.


Van al deze 185 kinderen, over de 5 jaar heen, hebben amper 24 een familie met een stabiel inkomen, waarvan de ouders tussen tussen 154 en 370 euro verdienen en zonder teveel zorgen ziek mogen worden. 102 families hebben slechts af en toe werk (kuisen, auto's wassen, flessen verzamelen,...) en verdienen tussen 2 en 3 euro per dag.

In 76 families zijn de ouders alcoholiekers, zonder werk.



















In 95 families lijden de moeders onder fysich en emotioneel geweld van een gewelddadige partner. Is een pest hier, in Latijns-Amerika, gewelddadige partners. Uit een pschologische test kwam ook naar boven dat alle (alle!) kinderen te lijden hebben onder hardhandige en scheldende ouders.


54 kinderen slapen samen met al hun broers, zussen en ouders in een en dezelfde kamer.











140 zijn chronisch ondervoed.















Onder de negatieve penseelstreken van deze statistieken valt David. Vier jaar oud en veel te mager, en zich dagelijks zo'n veertig keer om velerlei redenen de snottebellen uit de neus huilend, maar tegelijkertijd ook voortdurend Heel Veel Dingen Die Niet Mogen doend, die dan op hun beurt weer huilbuien genereren. Van veld naar veld springend, maakt deze kleine bengel zich hierdoor ook niet meteen bijster populair bij zowel zijn medeleerlingen ("iemand hier onder het klimrek nog wat bloed onder de nagels over?"), als bij de vrijwilligers als ik die, met pikhouwelen de aarde te lijf gaand, het vliegtuig dat hij op dat moment speelt keer op keer moeten weerhouden om niet over onze levensgevaarlijke werf te komen zweven.

Of hem op gedecideerde wijze moeten verbieden om op onze kostbaar bijeengemetselde, zij het nog fragiele muur te komen benenbengelen, ookal toont hij ons, stralend wijzend naar een pagina uit een magazine, de 5 auto's die hij bezit.

Op een keer, toen het me half te veel werd toen hij als een kamikaze rondfladderde tussen Gereedschap dat Pijn Kan Doen, nam ik hem even terzijde om hem op de ernst van de situatie te wijzen. Hij beschermde hierbij instinctief zijn verontrustte gezichtje en zei: "Alsjeblief, sla me niet". Ik bedoel, hoe kijk je dan?


(David is de 2de van rechts hierboven)

Gelukkig, als je hem een paar minuten later vraagt of hij, naast auto's, toevallig ook geen vliegtuigen, of boten ter zijner beschikking heef, zegt hij meteen "Ja". Hij heeft er vijf. Van alle coole dingen heeft hij er vijf. David, een wonderbaarlijk kereltje. Altijd vliegend, high and low and inbetween.

Alexandra, vijf en me te pas en te onpas overstelpend met kussen.



















Fernanda, een smal dametje wiens kirretjes je al van heinde en verre hoort, enerzijds overal het hare van denkend en makend, maar anderzijds toch ook niet goed wetend hoe om te gaan met het feit dat ik haar steeds met een iets te luid geroepen "hola princessa" begroette.







Miriam, die om Joost-mag-weten welke reden op een dag besloot me toe te bedelen met de aanspreektitel "Conejo" (konijn).


Waarschijnlijk omdat ik zo snel kan lopen.












Onderwijl moest er veel werk opgeknapt worden, en - het moet gezegd- ik had een enorme fysische arbeidshonger. Dat was nog niet te vaak voorgekomen gedurende mijn 30 lentes (yep, het is zover) maar we leven om te ontdekken, nietwaar?












De afgelopen 2 maand ontdekte ik kanten van mezelf waarvan het leek dat ze voordien verborgen lagen te zonnebaden op braakliggend terreinen. Zo begon ik enorm te genieten van Hard Labeur, beuken in die aarde, Felix Timmermans heeft al voor minder een boerenpsalm neergepend. De oude groeten-en plantenserre en een karrenvracht aan aarde en Adobe - bakstenen moesten eraan geloven en plaatsmaken plaats voor een egaal speelpleinkoertje na een oververhit hak-, kap- en steekspel, dit laatste vaak tot gezucht van mijn medevrijwilligsters, die er de lol zo niet van inzagen en mijn motivatiespeeches "he meiden, als we in plaats van 3 kruiwagens er nog 4 vullen, zullen we vannacht supervoldaan slapen" niet meteen deelachtig waren. Af en toe kreeg ik het dan ook een beetje op mijn zenuwen als een van de deernen er iets te lang bij ging zitten, zich van geen arbeid bewust, en hierbij ook nog een air wist te verstuiven die pretendeerde "zo, het werk is hier af" terwijl ik zweetend als een rund me de hernia uit het lijf zat te schuppen. "Kan je misschien wat...euh... meehelpen?" was dan vaak mijn boude reactie of zulk divagedrag, een reactie waarbij ik me voor minder nobele doeleinden rotgeschaamd zou hebben, maar die ik in het geval van de kindertuin meer dan gerechtvaardigd vond.


We zijn geen 18 meer, en we hoeven elkaar geen Liesbeth te noemen en de aarde van de kindertuin gaat zichzelf niet wegschuppen, en je neemt maar genoeg pauzes.


Daarna begon de bouw van de nieuwe Invernadero (Serre), en dat gebeurde middels de miljarden plastic petflessen die we de afgelopen weken hadden gevuld met gravel, zand en gruis en dit op een wijze die flirtte met het randje van zowel de Zwakzinnigheid als het Zenboedhisme.








Zelf grote ogen trekkend van de adrenaline die dit bouwproject in mijn gestel teweegbracht, bevond ik me meermaals blootvoets ronddappend in "Barro" (leemachtige klei, een mengsel van aarde en water, dat als cement dient) om deze op enthousiaste en efficiente wijze te mengen, waarop ik dan wat later weer als een bezetene aan het metsen en flessenpuzzelen sloeg (inderdaad, nu je het zegt, een beetje zoals Noah met zijn Ark).

De uren verstreken snel, vaak zonder dat ik het opmerkte en dan plots stond de zon alweer laag en werden de schaduwen alweer langer moest ik mijn verscheurde T-shirt alweer aantrekken (want de avondkoelte trad in) en sloot ik de Jardin alweer af, met de 3 houten palen kruiselings en de plaat ertegenaan, vaak enkel nog in het gezelschap van Olivia, de enige-hond-die-mijn-hand-mag-likken, dit laatste helaas zonder enig positief effect uit te oefenen op mijn globale mening over haar soortgenoten, die pejoratief getint is, en dit ook zal blijven.

Richelle, een 19 jarige Amerikaanse groengevingerde (kan je dat zo zeggen?) hippie met wie ik meermaals in de clinch lag over zaken van huishoudkundige en -als je het op flessen trekt- bijwijlen communistische aard (“zou het kunnen dat je mijn melk aan het opdrinken bent, meid? O, en trouwens, dat is mijn broek die je daar aanhebt!”), maar met wie ik ook steeds achteraf op sympathieke wijze de vredespijp wist te roken, kwam op een gezegende avond haar wolk afgedaald met een grandioos idee: als we nu eens massaal bomen (haar terechte dada, af en toe gaf ze me dan ook een pakkerd zoals esotherische vrouwelijke veertigers met bomen doen, waarbij ik niet wist waar te kijken) aankochten en in en rondom de Jardin planten en zo de boel wat groener, wat gezelliger, wat smeuiger maken, en we vragen aan ons netwerk of ze een boom willen sponsoren. En we dopen heel de operatie “Trees voor Kids”.

Ik hoorde het spectaculair donderen in Keulen. Wat een ge-ni-aal idee! Zag ik hier een kar passeren?

Hop, erop gesprongen, met heel m’n lijf en leden. Evenwel, daar ik mijn netwerk in februari al had aangesproken voor 2 acties en daar een verheugende respons op kwam, wist ik niet goed of ik het wel kon maken om hen nog eens te overladen met een nieuwe actie. Maar, och, wat dondert het, dacht ik bij mezelf, van proberen is nog nooit iemand gestorven (tenzij je, uiteraard, dingen als de gifbeker of degenslikken probeert). Ik verspreidde de actie op grote schaal, ook bij mensen die ik al zo’n 10 tal jaar niet meer gesproken had. De reacties stroomden binnen op een wijze waarop de Amazonerivier jaloers zou worden en waren hartverwarmend.




Bedankt ElisaPeterMartjeFabriceMamaPapaMonikGasseDominiqueFilipReginaMikaelaJohannAnneliseOliverNikolYvesKoenSigridjeJefThomasKristelWillemPeterRubenSarahMarenGretelEdJudithPJLaetitiaLeenJeremieSofieSigNoraTarekAnneliesManteBrendaGrietMaartenLeenwoutersLouEmilieDiederikKrisLeenVDPSofieUytterhoevenFlorRekhaAlexMagdaKoenPaulineIneJoris

En ook de onbekende Amant Bossuyt. Wie me info kan verschaffen of de identiteit van deze milde schenker, laat het me weten!

Omdat het pas zo rond oktober terug begint te regenen in Cusco, zullen de bomen nog tot dan in de gloednieuwe Invernadero staan. Ze zijn allemaal voorzien van een naamkaartje en je kan hen steeds komen bezoeken. Het is enorm tof om te weten dat jullie en ik in Peru, in een kale, arme buurt, 223 bomen hebben gelanceerd. Een ganse bergflank vol, zo zie ik het toch voor me.












En wie weet, over een 10 tal jaar ofzo, als ik er nog eens passeer en door het woud kuier, als niemand me kan zien, geef ik er misschien toch eens eentje van de 223 een heimelijke pakkerd. Maar hou het stil.














Terwijl ik niet veel anders uitspookte dan werken en me terecht zorgen maken over de fuif die we aanstonds gingen organiseren (die niet meteen een schot in de roos bleek, waarop alle vrijwilligsters vrolijk in de wind waren en aan de mannerij sloegen, en ik het na een tweetal uur bibberend van de kou en de zielepijn voor bekeken hield), was het plots zover en ging ik 30 jaar worden.



De ochtend dat ik als prille dertiger (shit, het blijft ongepast klinken) wakker werd was een beetje onwezelijk, maar het werd een wonderbaarlijk mooie dag, met een feest in de Jardin voor ook de kleine vrienden en hun ouders, met taart –net niet in mijn gezicht gedrukt- en s’avonds een kampvuur met de vrijwilligers (met verse vis: het sympathieke Engelse artiestenkoppel Ryan en Amy en de Oostenrijkse Hannah) en met Mario en Rosa, een barbecue en sterren overal.



Ryan en Amy zijn twee toffe peren die de muur van het koertje (waar eens de vroegere Invernadero stond, zie je het voor je?) eens die gestukt was, van een artistieke, kunstzinnige “nuance” gingen voorzien. Een zeker je-ne-sais-quoi, in de vorm van een muurschildering. Ik had wat foto’s van Ryan’s werk gezien en was laaiend enthousiast.

Omdat we in Peru waren, moesten wat wachten op een stukadoor, die niet meteen uitblonk in communiceren en die maar niet opdaagde.




Om de hiermee gepaard gaande wanhoop tegen te gaan, en omdat mijn creatieve werkhonger weer begon te grommen, hadden we nood aan een nieuw project en dat kwam er al gauw, toen Ryan en ik besloten dat een muurtje niet zou misstaan. Zij het geen gewoon muurtje: het moest een “kronkelende, elegante composee worden, met een geborgen nuance, een onstuitbare, doch zachte oerkracht, op het randje van erotisch” (doch hou dat laatste stil, het gaat hier om een kindertuin jongens!).
Gaudi en Park Guell, laat me lachen!

Het was enorm grappig om, gezeten tussen de adobe modder en bakstenen, kunstzinnig uit de hoek te komen en met de neus omhoog in een denkbeeldige Canvasreportage plotsklaps dingen te beginnen verkondigen in de trent van “Weet je, in mijn werk vertrek ik altijd vanuit een oerimpuls, die zich heel concreet vertaalt in het gegeven “naaktheid”, waarbij het niet zozeer de daad, dan wel de drang wil veruitwendigen” en waarbij de andere vrijwilligers zich eerst een hoedje verschoten, alvorens grijnzend met het hoofd te schudden.










Op de laatste dag, luttele uren voor ik ging vertrekken naar Lima, liep ik –gearmd met een kater- nog naar de Jardin om de muur af te metselen.




















Braulio, 9 jaar “geboren op de dag van de arbeid joh” , een kanjer van een werkersbaas en mijn favoriet, was daar in zijn eentje cement aan het mengen en runde op ontroerende wijze en als een volleerd bouwvakker Zijn Bouwwerf tekeer.













Samen werkten we de artistieke muur af, de stilte slechts af en toe onderbroken door mijn vragen als met wie van je broers of zussen kom je het best overeen (“niemand, ze haten me allemaal”) of heb je wat vrienden op school? (“nee, enkel vijanden”) waarbij ik op het einde zei dat hij mijn goede vriend was (ik ook de zijne), dat ik hem ging missen (ja) en dat als ik ooit een huis zou bouwen in Europa, ik hem liet overvliegen om de klus te klaren (ok),

Een gesprek waarbij we allebei wisten dat het misschien niet helemaal waar was, dat het misschien niet helemaal zo ging uitdraaien als we zouden willen, dat we misschien gewoon maar wat zeiden, ...

...maar dat dat genoeg was, want sommige dingen kun je niet goed zeggen, zeker niet in het Spaans, tegen een 9-jarige uit Peru, met gaten in zijn schoenen, een dronken vader wat verderop en met nog zoveel dingen om te wensen.