dinsdag 31 januari 2012

Ze zag een flits en besloot met hem te trouwen


Eergisterenavond was ik alleen in Lima. Even tevoren waren mijn vrienden terug naar een ander leven in het land waar ze wonen vertrokken en had ik afscheid van hen genomen met de gebruikelijke ontoereikende woorden, woorden waarvan je altijd hoopt dat ze eeuwig blijven nagalmen, als een zacht zingende broche die altijd bijgehouden wordt, maar die eigenlijk klinken alsof je in een plastic zak pist.

Ik voelde dat ik er nood aan had dus ging ik die avond wat wandelen in Miraflores. Miraflores is een buurt in Lima, gelegen aan de kant van de Stille Oceaan. In deze buurt lag ook het hostel waar ik onderdak gevonden had. Hitchikers. Zo heette het, en er was gratis thee en internet vanuit de lucht. Miraflores is een iets rustigere bario, iets rijker ook, je kan er 's avonds nog alleen rondlopen zonder het noodlot te tarten. Tenzij uiteraard, het noodlot zich die avond uitzonderlijk in Miraflores ophoudt, tussen de rijken dus, 'ns is komen overwaaien vanuit de rommelbuurten in het noorden van Lima, waar het zich meestal schuilhoudt, het noodlot dan, in die arme, gevaarlijke wijken, de derde wereld van de derde wereld en waar het, net als de nevel die haast onophoudelijk over Lima hangt, voor schokkend nieuws en harde tristesse zorgt.


Ik wandelde zo maar wat rond, wat blokjes om, zonder een echte richting of  bestemming. Dit voelde ook niet aan als noodzakelijk. Het was al lang goed zo: een mooie avond, in de koelte nog wat nazuchtend van de afgelopen warmte, de mist was opgetrokken en de zon nog niet zo lang onder, waardoor de hemel boven de oceaan van lichtgeel naar donkerblauw opsteeg en er alvast vier sterren te zien waren.
Dag sterren, tof dat jullie er alvast te zijn.


Ik wandelde eerst wat langs de kust, langs het Parque del Amor, waar liefdesgedichten van Neruda in de muur gebeiteld staan. Van daaruit kon ik de golven beneden zien, golven waarop ik die dag had geprobeerd te surfen. Daarna stapte ik terug richting de binnenstad, al was die nog heel ver af. Ik wandelde over verschillende soorten ondergrond, stak straten over en lette erop niet overreden te worden. Want in Lima rijden auto's als kamikazes. Voetgangers lijken er een soort van overbodig onkruid. Er ging tijdens dit half uurtje waarschijnlijk vanalles door me heen maar omdat het leek alsof iemand, misschien wel ikzelf, de geluidsknop had dichtgedraaid, was het alsof alles in een rustige plooi viel, en stapte ik dus maar gewoon wat verder.

Ik passeerde op de Avenida Grau een bar, Ipanema, en stapte er binnen, en het leek niet eens een beslissing. Ik had niet speciaal dorst, wilde niet hoognodig rusten en het was evenmin een plek die er echt uitnodigend uitzag, maar het feit was dat ik Ipanema die avond rond een uur of negen binnenstapte en er een hoekje van de kamer ging zitten. Ik bestelde een Pisco Sour, de nationale drank van Peru. Twaalf soles kostte het, iets teveel dus want ik had mijn dagelijkse budget al overschreden. Ik staarde wat naar de muren waaraan posters van het type Billie Holiday, Elvis en Roy Orbison hingen. Daarna begon ik verder in Norwegian Wood te lezen. Ik had zopas tot mijn blijdschap ontdekt dat ik dit boek wel degelijk in mijn schoudertas meegenomen had vanuit het hostel, want je weet maar nooit.

"Buenas noches, gringo"
Ik keek op vanuit mijn verstild Japans boek en zag een vrouw van rond de dertig met veel make-up.
"Hallo" zei ik.
"Weet je misschien hoe laat het is?" vroeg ze, en ze nam een slok van haar glas wijn dat ze bij de steel vasthield.
Ik zei dat ik al een poosje niet meer meedeed aan horloges, in een halve poging om grappig te zijn en voegde er een grijns aan toe. Maar dat ik dacht dat het ongeveer half tien moest zijn.
"Dan moet hij stilaan gaan komen", zei ze, voornamelijk tegen zichzelf en keek even door het raam naar buiten, naar de Avenida Grau. Het leek op een etalage, de Ipanema.
"Mag ik hier even bij jou zitten? Ik word nerveus om daar alleen te zitten wachten" en ze wees naar de andere hoek van de bar. Ze zag er inderdaad een beetje nerveus uit.
"Jazeker" zei ik. Ik sloeg mijn boek, een verhaal vol trieste sereniteit, dicht.

Het was een vrouw van rond de veertig, zo leek me. Ze zag er leuk uit, maar haar make-up gaf haar iets spijtigs. Alsof ze haar emoties wilde wegpoederen, emoties die op zich misschien van het sympathieke soort waren, die niet verborgen moesten worden, maar die nu gereduceerd werden tot dunne lijnen, oneindig veel droeviger dan bij oorsprong. Maar goed, misschien was dat allemaal niet waar en was het gewoon een vrouw die van make-up hield, hoe dan ook.

We praatten wat. De gebruikelijke dingen, onze namen, onze landen. Hoelang ik in Peru ging blijven. Of ik het hier leuk vond. Ze was Peruviaans, heette Gabriela, was kapster en woonde hier in de buurt. We spraken in korte zinnen, niet echt vloeiend. Ze antwoordde altijd heel snel als ik een vraag stelde, alsof ze er snel vanaf wou zijn. En ze keek voortdurend door de etalage uit naar bewegingen op straat.
Opeens excuseerde zich mocht ze vreemd overkomen, ze was al een beetje in de wind. Dat zei ze zo. Ik zei dat het wel oke was hoor.
"Geen probleem, dat is wel ok hoor, ik bedoel, de wijn hier in Peru is lekker en de dag is bijna om en...."
Ze onderbrak haastig mijn uitleg en vroeg of ik op iemand wachtte. Ik zei nee. Ze vroeg of ik een vrouw had en ik zei nee. Zelfs geen vriendin? Nee.

Even wisten we beiden niet meer wat zeggen. Want ons contact, het haperende gesprek, voelde aan als een ballon vol gaten die na elke zin weer leegliep en ik wist niet of het mijn beurt was om te blazen. Ik keek naar mijn Pisco Sour en Gabriela neuriede even mee met the Wind of Change. Rond de toog hing nog steeds kerstverlichting gedrappeerd die af en aan flikkerde, volgens een geprogrammeerd patroon.
Toen herinnerde ik me dat ze had gezegd dat ze op iemand wachtte.
"Op wie wacht je wel?"
Er verschoot iets in haar uitdrukking toen ze dit hoorde, alsof iets haar gestoken had en ze keek nerveus uit het raam. Daarna stak ze een sigaret op en gaf er ook een aan mij.
Ze had nog altijd niet geantwoord op mijn vraag. Ze trok van haar sigaret en blies met een lange zucht de rook uit. Alsof er heel wat dingen waren die moesten ontsnappen. Daarna leek zich even een beetje te ontspannen.
"Geloof jij in liefde?" vroeg ze, mijn vraag negerend. Ze vroeg het op een uitgeputte manier. En plots viel het me op dat Gabriela er doodmoe uitzag, alsof ze al weken niet geslapen had. Ik zag de enorme, verslagen vermoeidheid door haar zenuwachtige make-up sijpelen.

Ik wist niet goed wat te zeggen en deed even of ik nadacht. Ik zei dat ik dacht dat ik dit deed. Maar mijn Spaans was te gebrekkig, of ik was te moe om mijn filosofie over liefde uit de doeken te doen dus zweeg ik verder. Ik had ondertussen al begrepen dat dit niet het luchtigste en vlotste gesprek ging worden, en begon te vrezen dat ik hier geen zin in had. Ondertussen was the Wind of Change afgelopen en begon er een andere slow uit de eighties, die ik wel herkende maar waarvan ik niet op de naam kon komen. Iets met hearts, of dreams, dat sowiezo.

Ze zuchtte, keek rond zich heen en het leek even alsof ze op een andere plaats wilde zijn. Ik wist niet waar kijken, dus keek ik naar mijn Pisco Sour en begon opeens enorm naar Norwegian Wood te verlangen. Ze keek me met glazige ogen aan, die even een spottende uitdrukking aan leken te nemen.
Zo van ach jongen toch, rijke luis uit Europa, weet jij veel

Daarna kreeg ze haar verbeten trekken weer, alsof iemand aan haar gezicht getrokken had en brak ze open. Sloeg ze los. Ze stortte een zondvloed van woorden over me uit, kieperde ze op tafel van de Ipanema, alsof ze wou zeggen: ook al heb je er niet om gevraagd, gringo, voila, hier is het, mijn mierda, hier moet ik het mee doen, en ik heb er ook niet om gevraagd.

Vandaag exact 3 maanden geleden had haar vriend Hanz haar ten huwelijk gevraagd. Haar vriend, ze was er al een tweetal jaar mee samen. Hij was een Duitser en een zakenman. Iets met import van dure Moeselwijn voor chique clubs in Lima. Had zijn eigen bedrijf en verdiende flink geld. Elke maand ging hij voor een week naar Duitsland. Naar Homburgesia.
"Hamburg" corrigeerde ik in mezelf. Niet tegen haar.

En elke maand, na die week in Duitsland, kwam hij dan terug, zei Gabriela. Altijd naar haar. Dat laatste beklemtoonde ze. Al twee jaar lang kwam hij altijd terug naar haar. Hier in Lima. Op een dag had ze zijn haar geknipt en daarna waren ze al snel koffie gaan drinken en had hij haar meegenomen naar het vogelreservaat. Hanz hield van vogels. "Vogels, wijn en auto's, de 3 belangrijkste dingen in zijn leven", zo zei Gabriela het.
Omdat ik geen andere reactie kon bedenken, probeerde ik op een gepaste manier te lachen.
Daarna toonde ze me een pasfoto van Hanz. Ik schrok een beetje. Ik had een aardiger gezicht verwacht. Deze man leek veel ouder dan Gabriela, en zijn opgeblazen gezicht had een uitdrukking die gewend leek bevelen opgevolgd te zien.
"Vooruit pasfotomachine, ik kijk recht voor mij uit, ik ga niet lachen. En jij neemt die foto van mij"

Ze vertelde honderduit, heel snel en gejaagd en ik moest mij goed concentreren om mee te blijven. Omdat ik me hierin destijds als bemiddelaar wat heb kunnen trainen, lukte dat aardig. Ze vertelde vooral over Hanz. Eigenlijk uitsluitend over Hanz. Over hoe graag ze hem zag, wat een geluk ze met hem had. Over zijn auto's, zijn 3 kinderen, die inmiddels al zelf kinderen hadden. Over zijn ex-vrouw, met wie hij nog goed overeen kwam, en die in West-Afrika woonde.
"In Afrika?" herhaalde ik vragend, alsof ik om een of andere reden nog eens wilde verifieren. Waarom ik dit deed wist ik niet: ik had het goed verstaan en er was geen gehoorhinder. Verder is het nogal wiedes dat West-Afrika in Afrika ligt, dus de info moest ook niet gecheckt worden. En hoewel het niet alledaags was dat een ex-vrouw in West-Afrika woonde, was het nu ook weer niet zo abnormaal, dat ik mijn oren niet kon geloven en het dus opnieuw moest vragen.

Af en toe, tijdens deze woordenwaterval waarin ze over hem sprak, aarzelde Gabriela even en viel er een korte stilte. Maar telkens ze opmerkte dat er een stilte was, schoot ze meteen weer verder, vertelde nog meer over hem, probeerde zich enthousiast te herpakken, haar vriend in te pakken met lovende woorden. Ze hield van hem. Ja ze hield echt van hem. Dat zei ze zo.

En ze keek weer naar buiten.



Ik vond het allemaal best maar moest ondertussen dringend naar de WC, dus verontschuldigde ik me voor een momentje.

Toen ik terugkwam zat Gabriela een papiertje te versnipperen. Ze was intussen aan een nieuw glas wijn begonnen. Met de sigarettenrook die rondom haar pose kronkelde, zag het tafereel er als een poster uit.
Ik nam terug plaats en zag dat de vermoeidheid teruggekomen was bij Gabriela. Haar ogen stonden plots veel doffer. Ze hervatte haar verhalen niet meer. In plaats daarvan tikte ze met haar nagel tegen haar glas. We zwegen allebei en het was een tikkeltje ongemakkelijk.

"Wonen jullie samen?" vroeg ik. Het kwam zomaar in me op.
"Nee. Maar als hij in de stad is, ga ik 3 keer per week bij hem slapen, en eten we altijd ' s avonds samen. Hij houdt ervan om op restaurant te gaan". Ze sprak het uit alsof ze het voorlas.
"Wow, je hebt geluk, een man die je meeneemt op restaurant". Ik probeerde het zo enthousiast mogelijk te laten klinken.
"Ja. Ik heb echt geluk", zei ze, maar ze klonk alsof ze het over iemand anders had.

Want haar vermoeidheid bleef. Ik zag het aan haar ogen, in de manier waarop ze haar sigaret half opgerookt uitdrukte. Zij moest het ook weten. Ze kon het onmogelijk niet weten. Dat ze haar best moest doen om het sprankelend te maken. Dat ze sterk moest zijn.

"Drie maand geleden heeft hij mij ten huwelijk gevraagd".
"Proficiat" zei ik.
"Nee, ik heb geweigerd" zei Gabriela langzaam en wat stiller. Ze stak een nieuwe sigaret op.
"Je hebt wat?"
"Bueno, ik was er nog niet klaar voor. Toen, bedoel ik. Ik zei dat ik erover moest nadenken. Daar werd hij kwaad van. Hij vond dat je over zulke dingen niet moest nadenken. Maar kijk, ik heb 3 kinderen uit 2 huwelijken, mijn eerste man behandelde me heel slecht, sloeg me, en Marcos, mijn tweede man, is gestorven. Als Marcos nog had geleefd, was alles anders geweest". Ze keek in de verte, was afwezig.
Ik knikte meelevend, alsof ik Marcos ook gekend had en voelde me een idioot.

"Maar goed," ging ze verder "ik wist niet wat ik moest doen met zijn aanzoek. Drie dagen lang heb ik erover nagedacht maar besefte steeds dat ik niet genoeg overtuigd was. Versta me goed, ik zag Hanz graag, maar er ontbrak iets. In mijn gevoel" en ze wees naar haar borst, waar haar gevoelens zaten. "Dus heb ik neen gezegd. Overtuiging is belangrijk, toch?". De manier waarop ze het vroeg had iets smekends.
Ik beaamde dit. Ik zei dat ik het nog nooit had meegemaakt, een huwelijksaanzoek, maar dat overtuiging volgens mij heel belangrijk was bij beslissingen als deze.

"We hebben elkaar sindsdien niet gezien, ook niet gehoord. Ik kreeg wel nog een korte laatste mail van Hanz, hij was boos. Maar dat begrijp ik wel, niemand wordt graag afgewezen, toch?
"Nee" zei ik. "Maar was jij opgelucht"
"Mhm zei ze. Ik begon voortdurend te twijfelen of het wel de goede beslissing was. Ik sliep niet meer, lag heel de tijd te piekeren. Ik was ook kwaad op mezelf, dat ik niet genoeg liefde voelde. Want hoewel hij soms een beetje nors is, en ook ouder, zie ik hem wel echt graag."
Overtuiging is belangrijk.
...en hij heeft ook veel geld", zei ik. Ik probeerde het schalks te zeggen, met zo'n halve knipoog en een grinnik op het einde maar het klonk verschrikkelijk en ik haatte mezelf er meteen om.
Ze zweeg even. Daarna richte ze haar hoofd op, haar loodzwaare, vermoeide hoofd, en zei dat dit wel mooi meegenomen was, inderdaad, haar oudste zoon Roberto wilde volgend jaar naar de universiteit gaan en Hanz wilde dat betalen. Maar ze voegde er aan toe, dat dit niet meespeelde. Het was gewoon...zo. Hij had geld. Hanz had nu eenmaal geld.
Ik staarde naar mijn Pisco Sour en durfde haar niet aan te kijken. Wat een idioot. Weeral.

Ze vertelde dat ze een week geleden op een feest was. Haar ogen kregen een lichte opflakkering toen ze over het feest vertelde. Het was een feest van een vriendin die haar 10de huwelijksverjaardag vierde en s' nachts, precies om middernacht was er vuurwerk en het was zo mooi, zei ze, het deed haar zoveel deugd, zo ongelooflijk veel deugd om terug eens op een feest te zijn, met vrolijke mensen en taart, te dansen in de open lucht en ze was een beetje dronken die nacht, maar terug een beetje gelukkig en toen, een paar uur later, het moet zowat 3-4 s'ochtends geweest zijn, zat ze buiten met een glas wijn in een stoel, het was nog warm genoeg, en ze dacht na over haar leven, over Hanz en over trouwen en over liefde en al haar moeilijkheden, alle keuzes en ze dacht misschien zie ik nu wel een vallende ster die me raad brengt, een teken, een wegwijzer. En exact op dat moment, op het moment dat ze dacht dat een vallende ster haar raad zou brengen en het allemaal wat lichter, wat duidelijk voor haar zou maken, op dat exacte moment schoot er een vuurpijl door de lucht, iemand moest hem nog ergens gevonden hebben, te laat, maar het was een prachtige vuurpijl, en voor ze besefte wat er gebeurde, spatte de vuurpijl uiteen boven haar hoofd en ze dacht: dit is het teken.
En op dat moment besloot ze met Hanz te trouwen.


"Wow" zei ik.

En ik zag het voor me:


Gabriela en haar zorgen in een stoel, in een nacht in Peru. Een nacht die zich al wat begon terug te trekken, de ochtend kwam eraan en de eerste stralen van de zon begonnen licht te geven, helemaal onderaan, nog onder de aarde, maar je zag al een licht schijnsel opkomen, erboven was het nog blauw, eerst lichtblauw maar hoe hoger hoe donkerder, en helemaal in de hemel was het nog zwart en schenen nog een aantal sterren. En dan plots de vuurpijl, vanuit het niets, een fluitende streep richting de sterren, hoger en hoger, steeds hoger totdat hij uiteen knalt, in duizend lichtjes in de hemel, in allemaal andere kleuren die nog eens omlaag buitelden in nieuwe flitsen, een fontein van licht en vuur in de hemel waar nog sterren stonden en waaronder de zon opkwam.


Ik zag het echt voor me.

Ze had hem meteen gebeld en gezegd dat ze hem terug wou zien. Zo snel mogelijk. Want ze moest hem iets vertellen. Het was vreemd zijn stem terug te horen, na 3 maanden. Hanz was niet in Lima en kwam pas over een week, hij was in Duitsland. Voor de wijn. Maar volgende week vrijdag had hij wel even tijd, zei hij. In de Ipanema, om 9 uur.
Vandaag was het volgende week vrijdag en Gabriela, een arme kapster uit Lima ging hier, in deze bar, tegen Hanz, een Duitser met veel geld en auto's, zeggen dat ze haar twijfels overwonnen had en dat ze toch met hem wilde trouwen. Dat ze van hem hield.


Purple Rain, Purple Rain. 
Prince blies de liefde als rook door het cafe.
En alles hier aan deze tafel, in deze bar, in deze straat, werd een grote twijfelende stilte, vol verdrongen keuzes die genomen moeten worden, onzichtbare rekeningen die betaald moeten worden, littekenweefsel dat vergeten moet worden, liefde die gegrepen moet worden.

Gabriela was helemaal stilgevallen en keek slaperig en dronken uit het raam naar haar toekomst die weldra hoogdravend en per taxi zou binnen komen benen.
We zeiden niets meer.

Honey I know I know I know...times are changing.



Een taxi stopte. Door het enorme raam van de Ipanema zag ik een gezette man in maatpak druk telefonerend de chauffeur betalen. Hij keek hem hierbij niet aan.
Ik wilde niet dat Hanz mij samen met Gabriela zag dus stond ik meteen op, greep Norwegian Wood en wenste Gabriela veel succes. Ze keek me schuin aan en mompelde vanuit een doodmoe land, vanuit een plaats waar lichamen wegen als lood, en de dagen naar beneden vallen: "Gracias Gringo, voor u hetzelfde".

En terwijl Prince aan zijn melodieuze afsluitzang begon, who-ooo-ooo-oo, betaalde ik en stapte naar de uitgang. Ik passeerde Hanz en gaf hem een knik. Hij knikte niet terug maar zei iets in het Duits tegen het toestel en ik hoopte met heel mijn hart dat hetgeen ik hem hoorde zeggen niet "ich liebe dich auch" was.




maandag 16 januari 2012

Met de weerspiegeling van een passerende condor



Het leuke aan zussen is dat ze omnipresent zijn. Hiermee bedoel ik dat, waar je ook gaat of welja, staat, je al-tijd een zus hebt. Als ik bv. aan het wandelen ben in een lommerijke omgeving in pakweg de Amazone en iemand vraagt me: "he maar, ho maar, wacht 'ns even, heb jij een GSM"? Dan gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat ik dat niet heb. Als diezelfde Amazone indiaan evenwel vraagt: "he maar, ho maar, wacht nou 'ns even, heb jij eigenlijk een zus". Dan zal ik altijd ja kunnen zeggen. Waar in de godvergeten Amazone ik me ook bevind. En niet alleen in de Amazone, eigenlijk op eender welke plaats ter wereld. Yep, zelfs in de ruimte, op de maan, of op een geschift verre planeet. Dit ongeacht of die zus al dan niet ook daadwerkelijk naast mij loopt.

En het feit dat deze heugnis inderdaad ook met een broer mogelijk is, doet geen enkele afbreuk aan de epische proporties die dit op het eerste zicht misschien infantiel simpele feit met zich meedraagt. Mocht Stef Bos nog leven, hij had zeker een liedje over zijn zus geschreven.













Het zou dan " Mijn Zus" heten (we weten zo onderhand al een beetje hoe Stef is) en de eerste strofe zou als volgt luiden:


"Mijn zus is als een oceaan 
niet zus of zo verdiend (heb je'm?Zus... die dekselse Stef toch, nvdr)
Al is ze vaak veraf
Mijn zus blijft altijd bestaan" (rijmt op oceaan en nadruk ligt op al-tijd, nvdr)




Nu, Stef Bos en het omnipresente kunnen zeggen wat ze willen, het is natuurlijk allemaal veel gezelliger als die zus ook echt eens opduikt in Latijns-Amerika, om daar samen wat rond te wandelen en om, wat dan haar betreft, de koude Belgenwinter te ontsnappen.











En laat dat nu exact hetgeen zijn dat hier een 2-tal weken geleden gebeurde, hier, knal in Peru. Je weet wel, dat land waar Machu Picchu woont.








Het was een speciaal gevoel, wachtend in de luchthaven van Lima op Martje die uit de coulissen zou stappen. Ik was zenuwachtig, al is opgewonden misschien een beter adjectief. Want mijn zuske ging komen! Je moet weten dat ik al een viertal maanden voornamelijk in mijn eentje rondgeleefd had, zonder veel bekommernissen.










En nu dienden er zich enkele aan. Ik moest zorgen dat mijn zusje 2 mooie weken ging beleven, die haar -als het even kon- deugd zouden doen, liefst met genoeg zon en strand (zodat er, laten we een lama een lama noemen, gebruind kon worden), om ook de unieke rotspartijen die in het binnenland welig grosieren niet te vergeten, maar ook met voldoende afwisseling en een inzage in de Latino cultuur, er zijn hier Indigena's en al. Dit alles echter zonder een oververmoeiend programma bijeen te boksen.


Ik moest zorgen dat ze niet beroofd zou worden door de banditos, niet versierd zou worden door de muchachos, niet aangeklampt zou worden door de borrachos.


Verder moest ik erop toezien dat ze niet altijd het dubbele van de normale prijs zou moeten betalen, stomweg omdat ze geen Spaans sprak of een beetje te lief reageerde.






Kortom, ik moest verantwoordelijkheid nemen en dragen, zoals het een bonus filius familius betrof. Bij dit alles moest ik Martje evenwel volledig in haar waardigheid laten, zodat ze die kon behouden.




Als de Ziels Hunkering naar zichzelf.

Evenwel zonder haar bij dit alles te fel te betuttelen, te verpamperen, want paternalisme - de Jezuieten in de Amazone kunnen hiervan meespreken- heeft je hier in deze contreien al snel bij je pietje. En TE is trouwens ook nooit goed, mijn kleuterjuf wist het al. "Broers zijn slechts de bogen waarop de pijlen van de zussen worden afgeschoten". Iets in die trent hing als een spreuk lange tijd aan de muur van onze keuken in de Pellenbergstraat (op een goede ochtend hing het er plots) en zit er sindsdien bij mij stevig inpepeperd.



Er zijn er al voor minder met een opgewonden gevoel aan de luchthaven van Lima gesignaleerd.







Het was heel cool haar terug te zien. Het feit dat dit feit met zich meebracht dat ze Belgische chocolade en een grote pot Nutella met zich meebracht, bracht een glimlach op mijn gelaat met zich mee. Beeld je in, Cote d' Or.



Omdat het winter en donker was in Belgie, wilde Martje nogal snel een warm strand opzoeken, om daar wat op haar effe te komen. Geen probleem, sprak mijn organisatorisch en toeristisch vermogen dat ik ergens vanuit mijn interne catacomben moest opduikelen, dan gaan we zuidwaarts! De stranden zijn daar mooi, ik had het ook van het dienstmeisje in Lima gehoord.

Het was dan ook even slikken toen we in Lomas aankwamen, een gehucht aan de zee, ons door iedereen in Nasca aangeprezen als de tuin van Eden, maar in werkelijkheid een riolering vermomd als stad. Het was er niet alleen vuil en treurig, vol onaffe huizen en modderstraten en wemelend van straathonden die het grootste deel van de pisgeur voor hun rekening namen (voor de statistieken: dronkaards maakten het andere deel uit).






Maar ook het strand, waarvan we gehoopt hadden dat het ons vleierig ging omarmen met z'n gouden zand en aangespoelde zeesterren, bestond voornamelijk uit rottende vis, afval en stenen waaraan je je poep openhaalt.

Hoewel ik in het begin de schijn nog wou ophouden dat dit tafereel, deze Apocalyptische Vergetelheid, doodnormale koek voor mij was (" ik heb al wat gezien hoor, en dit is hier pure luxe, Mie, geloof me vrij") moest ik toch ook een rochel onderdrukken, en - 1 bang oog op de half versleten hond gericht die ons vanuit zijn rode oog grommend aankeek- toegeven dat er mooiere plekken bestonden in Peru.

De scoutleider in mij probeerde de moraal wel nog wat op te krikken met een "het heeft ook wel juist een enorme charme, dit dorp, en we zijn de enige toeristen", maar het kalf was al zo goed als verdronken en de grote ogen die Martje trok werden er niet minder lede door.

Nadat Martje de cultuurshock even had laten bezinken op een bankje aan de gorte waterkant, waar het uiteraard naar poep stonk, en ik haar verzekerd had dat die kakkerlak al lang weg was, besloten we unisono dat we deze plaat hier moesten poetsen. Dat we'm moesten smeren. Voornamelijk omdat we krap bij tijd waren en, face it, we wel betere dingen te doen hadden dan ons, misschien wel authentiek en stoer, maar diep vanbinnen intriest en godvergeten voelen in een dorp met een aanblik als ware er zojuist een Tsunami over gerold.







We wisten allebei even niet goed waar kijken toen een vriendelijke bewoner van Lomas ons met teleurgestelde ogen vroeg waarom we alweer vertrokken. Ik mompelde iets in de trent van dat we gehoord hadden dat onze vrienden (welke vrienden?) zich in Nasca ophielden, en dat we dringend terugmoesten. We konden toch moeilijk zeggen dat we vonden dat hun dorp op een lange uitgerekte drol leek? Onze hooggevoelige kanten moesten hun best doen om ons geen schuldgevoel te geven want Martje en ik vonden het jammer voor de Lomasezen dat we hun dorp niet zo leuk vonden. Maar bon, Moeder Theresa wist het al, je kan niet voor iedereen Moeder Theresa spelen. En zonder liefde voor jezelf kan je geen liefde aan anderen...bla bla bla.


De Nascalijnen, enorme tekeningen van oersymbolen, uitgekerfd in de dorre stenen woestijn door een Intelligente Generatie Vele Jaren Geleden waarover nog altijd een zweem van mysterie hangt. Zo is er de bekende Zwitser Von Daniken, halve gare of niet, die erbij zweert dat het Aliens waren die deze lijnen gemaakt hebben.










Nu, wat ons betrof, wij lieten het niet zover komen en vonden het allang goed zo, mooi ook, en zeker fascinerend, vanuit de uitkijktoren (de vliegtuigtocht voor de armen) waar we konden neerkijken op 2 figuren, een boom en... de andere ben ik vergeten. Martje kon er die avond dan ook half inkomen dat ik s avonds in mijn bed nog even naar documentaires over Nasca wilde kijken en sloeg erin haar mantel der liefde boven te halen om het kwartiertje minder slaap dat mijn interesseopstoot voor haar met zich meebracht, toe te dekken.





Huilend van vreugde vielen we in slaap.





De volgende dag, dit keer na wat meer opzoekwerk, zochten we een mooie plek uit en gingen er ook heen. Het betrof Huacachina, een oase in een grote zandwoestijn. De eerste oase uit ons leven, we beseften het maar al te goed.



We voelden ons er als Mozes, die er net de uittocht uit Egypte heeft opzitten. In het midden vond een grote plas, een soort van meer, euh... plaats, en ditmaal konden we ons wel neervleien in de zon, ons insmeren met zonnecreme, dingen als "zo zalig" en "jongens jongens toch" zuchten, en opnieuw tot onszelf komen (wat nodig was).









Martje en ik raakten ook bevriend met een bende kleuters, waarvan een meisje vond dat ze een mooi badpak aanhad. Ik vertaalde dit dan ook maar al te graag voor Martje wiens gezicht in een groot vraagteken stond (want ze sprak nog steeds geen Spaans, wat me deed besluiten om haar wat Spaanse les te geven, de basics, weet je wel) waarna ze alleraardigst lachte naar haar Peruviaans 7 jarig fannetje, wat mooi om zien was.


Zeker in een Oase.



































Lang konden we echter niet genieten van dit genot, want de strakke tourleader die ik had besloten te zijn had al gauw nieuwe snode toeristische plannen gesmeed. De volgende ochtend zouden we snel de bus ophossen naar Paracas om aldaar het Nationale Reservaat te bezoeken, het werd door iedereen aangeraden...Dus Hup Hup Hup!


Martje sjokte eerst nog wat verweesd achter me aan maar aangekomen in het Park kreeg ze al snel weer een frisse kleur op de wangen en at met veel plezier Ceviche, de nationale visschotel met zeevruchten, ajuinen en limoen. We leerden 2 geinige Serven kennen (personen uit Servie dus, nvdr) en ze bleken broer en zus te zijn en we kwamen heel goed overeen. Ook de gids van het Park, Harold, was een toffe gozer en we besloten allemaal samen in Cusco oudejaar te vieren. De eerste vrienden waren een feit!

 

En nadat we daags nadien ook zeeleeuwen, pinguins en een kwart miljoen vogels gezien hadden op de eilanden van Ballestas (de Galapagos voor de armen) en hierdoor aardig gecharmeerd waren, stapten we die avond op volgende wijze in de bus richting het binnenland, en dus de Andes: Moe maar Tevreden.





De busrit naar het binnenland, het hoogland, richting de authentieke, mooie en toeristenloze stad Ayacucho,  was een spectaculaire belevenis. We zaten helemaal vooraan in de bus, pal naast de chauffeur en we konden dus naar hartelust uit het enorme uitkijkraam kijken, dat zich op zo een luttele halve meter voor ons bevond en waarachter zich een wonderbaarlijk mooi Peruviaans landschap ontvouwde, een landschap vol variatie, dat langzaam meer en meer opsteeg tot in de Altiplano, de hoogvlakten, en waarbij er, naarmate de avondschaduwen langer en de zon zachter en roder werd, er een soort van Diepte-Ervaring ontstond.


Tenminste, als ik de definitie van "Diepte-ervaring'' die Danny, mijn weifelende leerkracht Godsdienst van in de humaniora indertijd predikte ("een intens gevoel van schoonheid met een notie van geborgenheid waardoor de unieke vergankelijkheid van het Leven ons even heel duidelijk voor ogen komt te staan, nvdr") nog goed herinner.

Ayacucho was een mooie stad. Stel je dat voor.

De busrit naar Cusco was geschift. Hij duurde niet alleen 24 uur lang, waarvan 10 uur op grindwegen, hij was ook gevaarlijk. Dit bleek al behoorlijk uit de vele schokschouderige bewegingen die het piepende gevaarte ("we nemen de goedkoopste busmaatschappij he Mie, ik moet bezuinigen") maakte en waarbij de zetels (die om heel precies te zijn naar kots roken) uit hun zekeringen sprongen. Toen we op een gegeven moment, diep in de donkere nacht, plots stilstonden, bleek dat er vlak voor ons een bevriende bus op haar zijkant in de gracht lag, met een meute mensen ernaast, gewikkeld in dekens tegen de koude nacht, sommige jammerend. Een gekapseisde bus. Dat ontbrak er nog aan om Martjes vertrouwen in het lichtende pad richting Cusco helemaal stuk te slaan. Gelukkig waren er geen doden gevallen.

Eerder die dag had Martje de fantastische opmerking gemaakt "dat het toch wel heel tof en rustgevend was om te weten dat de zeeleeuwen die we een paar dagen eerder bezocht hadden op de Islas de Ballestas, daar nu ook nog steeds liggen, daar altijd zullen liggen, gewoon wat te liggen". Het zou niet de laatste keer van de reis worden, die nacht, dat we de onheilsgedachten ( in dit geval die van een gesneuvelde bus) probeerden te verdrijven met de het besef en de herinnering aan het gelukzalige, rustgevende tafereel van de zeeleeuwen.










Martje nam dit laatste echter iets te letterlijk, toen ze echt beestjes begon te zien. Dit met dank aan de grote hoogte, die je, inderdaad, een beetje licht in je hoofd maakt en ervoor zorgt dat je een tikkeltje groen uitslaat. Ze was dan ook heel opgelucht in Cusco aan te komen en ik met haar. Cusco, die wonderbaarlijke, eeuwenoude stad, de navel van de wereld, hoog in de bergen, dicht bij Machu Pacchu.







In het hostel in Cusco, een heel aardig hostel trouwens, dat ik ternauwernood had weten te boeken want met Oudjaar weet je nooit, was het zover: de eerste ruzie.

Het katapulteerde ons beiden terug naar de woelige jaren '90-'94, jaren waarin Huishouden Wouters geteisterd werd door hevige ruzies tussen de 4 kinderen en waarbij, zoals onze soms moegetergerde mama het in haar dagboek plachtte uit te drukken: "Alles, maar dan ook a-lles, bij deze kinderen tot ruzie kan leiden". Bon, een korte ruzie dus, een woorden-wisseling. Een stem-verheffing. Waarbij ik het voornamelijk was die in fout was en dus sorry zei. Maar het anderzijds ook, schamel als Wij Mensenkin'dren zijn, moeilijk had met het gegeven dat Martje vond dat zij geen sorry moest zeggen.

Hetgeen een harde noot was om te kraken.

















Soit, gelukkig kwam oudejaarsavond eraan, in Cusco dus, met toffe vrienden, en die was geweldig.










We hadden besloten, Martje had besloten, dat we het wat kalmer moesten aandoen en dat ik de toeristische groepsleider wel even mocht opbergen. Want het was tenslotte vakantie ("Pardon, ik denk niet meer in die termen", had ik haar gezegd) voor haar en het zou maar al te gek zijn mocht ze oververmoeid thuiskomen en laat ons wel wezen, Peru gingen we toch niet kunnen uitkammen.

Dit gezegd zijnde ging de broeksriem wat losser en kwamen we tot de slotsom dat Machu Picchu, 1 van de 10 Nieuwe Wereldwonderen, helaas door de Inca's opzettelijk moeilijk bereikbaar gemaakt voor toeristen en dus hetzij een dure (270 dollar) hetzij een langdurige (3 dagen) grap, dat Machu Picchu dus, voor ons, Martje en Kwinten, op dit moment, deze winter in Belgie, de boom in kon. Met alle respect voor de Inca's, dat dan weer wel.



Dan maar wat Lama's strelen en een paardentocht.





En Martje, als een verantwoorde broer, ten gepaste tijde intomen, als ze de roekeloze toer op dreigt te gaan.
















Een paardentocht, waarbij Martje wel wat teleurgesteld, maar ik eerlijkgezegd vooral opgelucht (met oog op zowel de staatsveiligheid als zusliefs eigen fysieke integriteit die ik als broer moest kunnen zien blijven te waarborgen) dat ze een

ziek
traag
saai
blind
albino

-paard kreeg dat tegen een slakkentempo omhoog sjokte en waarop de rest van de groep (waaronder een toffe Hollandse, Marielle, die nadat ze elkaar amper een half uurtje kenden al samen met Martje over vanalles kon giechelen) soms wat moest wachten.


We hadden nog wel gepland allerlei actieve dingen te doen in de Witte Stad van Arequipa, zoals klauteren en klimmen in de bergen, canyons en unieke rotspartijen die deze stad omgeven en met open monden staren naar de Condors die met epische vleugelslag boven onze hoofden zouden circelen, terwijl de zon ons andermaal een diepte-ervaring (definitie, cfr supra) zou bezorgen, of het grootste en mooiste nonnenklooster van Zuid-Amerika bezoeken, maar het heikele feit was dat het keihard regende in Arequipa, het zeikte er stomweg neer, de hemelsluizen verzopen ons en het kostte ons dan ook weinig moeite om deze stad vaarwel te zeggen en het ruime sop te kiezen richting de kust, alwaar we 2 tot 3 mooie, zonovergoten dagen mochten beleven aan de Stille Zuidzee.


En waar we stevig in de zeik genomen werden door een Ceviche-verkoopster op het strand, die de titel van Kwintens Eerste Diefstal in Latijns Amerika Na Al Die Tijd op haar ongetwijfeld naar vis geurende conto mag schrijven. Zowel Martje als ik hoopten vurig dat de kinderen van de vrouw ook wat van het geld zouden zien.

Maar omdat het zonde zou zijn om met deze kleine noot te eindigen, eindig ik met plezier met de volgende:

Het waren 2 mooie weken, het deed deugd om bezoek te krijgen, om mij weer even een grote broer te voelen (met dank aan de Spaanse taal), om met een zus te mogen dansen op een krankzinnig leuke oudejaarsavond, om een oogje in het zeil te houden als lokale jongelingen haar aanspraken, om samen te beslissen waar we gaan avondeten, om wollen lama-pullen uit te zoeken voor de rest van de familie en voorkeuren in te schattten, om heel mooie mensen te leren kennen, om even weer moppen te kunnen maken






Moppen die enkel omnipresente zussen schuddebuikend in een hostelkamer om 6 uur sochtends kunnen begrijpen.


En ookal betreft het een sjamaan, ik zal dit alles nooit uitgelegd krijgen aan de Amazone indiaan uit de eerste paragraaf, die me tussen het gebladerte door vroeg of ik een zus had.











Een vriendin, die enig kind was, en die Martje en ik wat had zien doen hier in Peru, fluisterde ons achteraf toe dat ze precies toch leek te beseffen, dat ze het misschien toch wel miste: een zus.

Wat meteen het mooiste compliment zal zijn van 2012.