maandag 19 maart 2012

Nog te verzinnen


Over Bolivia is al heel wat gezegd en geschreven (www.bolivia.com) waardoor ik het kort zou kunnen houden.
Al weet ik niet of het dat exact is wat ik wil.

Weten wat je wil, het is nochtans belangrijk in het leven. Als er een miljoen yoghourtjes in miljoen verschillende smaken en met een miljoen verschillend procent vetgehalte aangeboden worden in de supermarkt, is het altijd makkelijker als je op voorhand, voor je die supermarkt binnengaat, al weet: "ik ga exact dat yoghourtje halen, met bananen en perensmaak en slechts 45 procent vetgehalte". Het zorgt ervoor dat je minder uit je lood of met verstomming geslagen wordt als je het enorme rek met de miljoen yoghourtjes ziet en moet kiezen (want die met aardbeien, shit..of wow, daar... eentje met cactussen aan halve prijs). Weten wat je wil spaart je dan ook een parkeerbonnetje, want meer dan 10 minuten heb je niet nodig. Grijpen en wegwezen en terug de baan op. Makkelijk zat.

Bolivia is een heel cool land en ik zit op dit moment in Santa Cruz en over een uur of 2 ga ik de trein nemen, knal door de Amazone, naar Brazilie. Het is hier warm, het zweet gutst me stomweg uit het lijf als ik met een lepeltje roer en je kan hier koffie drinken. Santa Cruz ligt in het midden van Bolivia, de Andes is dus voorbij en de Amazone komt er dus aan.















Zowat een aantal weken geleden verliet ik met pijn in het hart Los Ninos in het vrijwilligerswerk in Los Nogales, in Peru is dat, en ging ik weer de hort op.

Het meer van Titicaka was, van horen zeggen, te mooi om links te laten liggen dus voor ik er erg in had, bevond ik me op een boot omringd door toeristen die eilanden gingen bezoeken. Mij niet gelaten. Al was het een redelijk bruuske overgang: van dagelijks je de pleuris uit je lijf sleuren om kindjes iets (wat dat iets is, daar kunnen we over discussieren) bij te brengen, naar je lome lijf op een boot te rusten leggen, je langzaam te voelen verbranden en halfinteressante conversaties te voeren met lui vanover de hele wereld.

Titicaka is het hoogste meer ter wereld. Althans, het hoogst navigeerbare meer ter wereld. Dat wil zeggen dat er boten op kunnen varen. Er moeten dus nog hogere meren bestaan waar geen boten op kunnen varen. Mhm. Water in een meer dat onbevaarbaar is, dus.

Terwijl mijn skeptisch - crytische "ja zo kan ik het ook" kant allerlei andere superlatieven begon te bedenken zoals "de blauwste stoep in Puno", "de hoogste pizzeria met Napolitaanse eigenaar in de wereld", "de kleinste cinema op 3800 meter ter wereld", "het cafe met het meeste abdijbiersoorten waarbij gratis saucis gegeven wordt ter wereld" voer de boot verder en moest ik aan de gids vragen of hij wat luider kon praten, daar zijn woorden niet tot in de achterste gelederen van de boot doordrongen.
Inderdaad, ik kon evengoed wat meer naar voor komen. Klopt als een bus.



Het toeristische pakket bestond erin om eerst de Islas Flotandas te bezoeken. Dit zijn eilanden op een boogscheut van het vasteland van Puno, alwaar Aymari's (nagezanten van vroegere Inca-achtigen) zich al zo'n vijfhonderd jaar ledig hielden op mini - eilandjes, en nu komt het, die ze zelf maakten. Dit omdat ze vijfhonderd jaar geleden gepest werden door inlanders van een andere origine en dan maar besloten in het Titicaka meer te gaan wonen. Doch ook niet te veraf, zodat er nog inkopen gedaan konden worden. Bij gebrek aan eilanden op die afstand, maakten ze deze dan maar gewoon zelf, door rietstengels te vlechten en een stevige bodem aan te leggen. Drijvende, zelfgemaakte eilanden dus. Omdat het water steevast aan hun eiland knaagt, en stukken dus wegrotten, moesten ze dan ook altijd bezig zijn het eiland te herstellen en bij-te-weven.


We werden welkom geheten door een inheemse stam, op de manier waarop toeristen overal ter wereld welkom geheten worden door inheemse stammen bij een toeristisch betaalpakket, en nog welkomer om hun artesania te kopen, het merendeel (wat dacht je) geweven. De televisies op zonne-energie (hun geschonken door de president) staken een beetje af in de geweven hutten en riepen bij mij wat vragen op, maar voor de rest was het allemaal wel best indrukwekkend. Al was ik allerminst vragende partij voor het afscheidsdansje "Vamos a la Playa" dat de veelkleurig gezapige squaws ons, wegvarende en wegkiekende toeristen, ten beste gaven.


De overnachting op een ander eiland, afgelegen in het midden van het meer, ijskoud en bij een heel typische familie, was een overnachting zoals je zou willen dat overnachtingen zijn: Na een zonsondergang aan een tempel ter ere voor Moeder Aarde, met veel sterren, met verlegen maar mooie inlanders en voor altijd in je herinnering.










Vervolgens liet ik het meer links van me liggen en al keuvelend met een aantal vrouwtjes in een minibusje (waarbij het ging over een lokale rotspartij die op een slang leek " Kijk, jongen, dat daar is zijn staart") wandelde ik de grens over tot in Bolivia. Kick ik op. Grenzen overwandelen.


Na in Copacabana de kerk gefotografeerd te hebben, wat te gegrijnsd te hebben met en naar enkele Argentijnen die daar de kost verdienden met cocaine ("ze maken mij de pis niet lauw"), en een mooie man uit Nicaragua ontmoet te hebben die, waarschijnlijk deels omdat hij als Sandinist destijds tegen de contra's van Reagan gevochten had, met Che Guevarra dweepte en me een foto van zijn icoon van de hand deed, koos ik het hazenpad en vertrok naar La Paz. "De hoogste hoofdstad ter wereld".





In La Paz ontmoette ik een enigszins geschifte Zwitser die me aldoor adviseerde "het open te houden". Joost mag weten wat hij hiermee bedoelde, maar ik beloofde hem dit te zullen doen. En ik maakte kennis met een bende Duitsers die eens geen oorlog startten, maar integendeel: samen met mij naar een jazzconcert gingen en me informeerden dat in Duitsland iedereen "geil" zegt als er iets leuk is.

Ken, een geinige Japanner met een gezicht dat vooral uit een glimlach bestond, was vanuit La Paz met mij  meegereisd en moest gedurende 5 uur met een vertrokken gezicht zijn blaas ophouden in de bus, "ik hou het niet meer" zuchtend.


Samen op een treinenkerkhof (een watte?) met Gabriel, een Gaucho.















Los Salares de Uyuni is waarschijnlijk het mooiste natuurfenomeen dat ik in mijn prille leven al gezien heb. De grootste zoutvlaktes ter wereld. En als het wat geregend heeft, treedt er een spiegeleffect op.


Ken, Little Boedha, was een fantastische energiekatalysator, en al gauw huppelden we in blote bast en op blote voeten over de zoutwoestijn.

Als zwakzinnigen op een uitstap, de jeep achterna.












We poseerden maar al te graag in 1000 variaties en 1001 geile ideeen voor poses allerhande, toeristisch of niet.




Potosi is de Hoogste Stad ter Wereld. Hier werd indertijd volop goud en zilver gedolven, al loopt het sprookje stilaan af. Eens een berg op is, is hij op.

De mijnwerkers, soms minderjarigen, moeten er in barre en nare omstandigheden werken. De prijzenpakkende documentaire "the Devil's Miners" werpt hier een goed licht op. Ik zou in de grond zakken van schaamte om foto's te liggen trekken van de arbeiders in de mijnschachten, dus ik bedankte voor "de beste mijntour van Potosi".



Een van de taferelen in de hedendaagse economie waar ik van over mijn nek ga is wanneer bedrijfsleiders in gesteven kostuum, met een air van Armani uit de nek en met een veel te grote helm afdalen naar "de werkvloer" ("de vloer" zoals het daar genoemd wordt) om daar de machines en het werk van de arbeiders te keuren en te vragen of ze het graag doen, dat werk aan die lopende banden van hen.



Dat kon me dus de rug op.


Bon, ik ging dan maar wat wandelen, de mijn-berg op, samen met een toffe Francaise en happend naar adem. En zij vertelde over haar leven en ik vertelde over mijn leven. En we kwamen tot de conclusie dat het niet altijd 1 groot feest is, maar ook niet altijd 1 groot tranendal. En ook dat mijn rug nog steeds niet helemaal hersteld is en ik zou moeten overwegen om het wat kalmer aan te doen qua bergen.
Ik ben er nog niet helemaal uit of ik deze raad in de wind zal slaan of niet.

Daarna kuiste ik mijn schup af en met de noorderzon vertrok ik naar warmere streken.

In Sucre, de Witste Stad, ontdekte ik dat ik zonder moeite nieuwe muziek vanaf I-tunes op mijn computer aan mijn Ipod kon toevoegen zonder mijn hele bibliotheek om zeep te helpen.
















Tenslotte belandde ik in Cochabamba, per nachtbus, luttele uren voor mijn goede Zwitserse vriend Simon daar ging aankomen, per vliegtuig. We hadden elkaar leren kennen in Guatemala, 2 jaar geleden. Simon's  pieplach zorgt er, ongeacht de inhoud, voor dat je ook begint te lachen. We mochten samen een hele mooie week beleven in Cochabamba, in de zon, met nieuwe en toffe vrienden.

Simon, wat een nummer. Vergeet de horloges, de goede intrest en de chocolade: het beste wat je in Zwitserland zult vinden, is Simon. Zijn wijsheid weerhield me ervan om me afgelopen zondag te wreken op een dronken Mohawk, die me eerst kwam lastigvallen op het plein -"eres puto!"- en hij niet tot rede -"waarom zeg je me dat nu, man"- vatbaar was, en daarna ook met zijn dronken linkerarm uithaalde naar mijn kaak en me half raakte. Ik heb nog nooit (misschien uitgezonderd mijn kleine broer 1 keer) in mijn leven iemand geslagen, maar deze dronken, nutteloze, luchtverspillende Mohawk flirtte met mijn agressiedrempel. Ik kookte en moest me inbeelden dat ik een kabbelend Chinees beekje was.  "Laat je niet verlagen tot zijn niveau", orakelde Simon.

Soms is een 22 jarige Zwitser al wat je nodig hebt om in Bolivia "de tofste week in Cochabamba met Simon" te hebben.


Nogal wiedes dat ik weer even moest slikken, toen ik me gisteren - de nachtbus naar Santa Cruz op een haartje niet gemist- door armen en benen van hoofdschuddende Bolivianen "Lap, ik wist het: het is weer de Gringo die de boel vertraagd" wrong en alleen neerzeeg in mijn donkere stoel richting de Amazone.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten